woensdag 30 april 2025

Spaghetti

Mijn ogen turen in het donker. Niet zomaar donker: ik-zie-geen-hand-voor-ogen-donker. Wanhopig speur ik rond naar iets van hoop. Of zuurstof. Of een evacuatieroute.

Maar nee hoor: alleen maar... stijging. Pure, meedogenloze stijging. Mount Everest? Peanuts. Een molshoop vergeleken met deze horrorhelling.

En ik dacht nog: “Bergrace by Night, gezellig!” Ik dacht aan vrolijk struinen voor het goede doel, met sfeervolle kaarsjes, misschien een warme choco... sprookjesachtig.

Het goede doel klopte. De kaarsjes ook. Maar sprookjesachtig? Nee. Warme chocolademelk? Ook nee. Gezellig struinen? Gewoon keihard hardlopen. Bergop.

Ik had niet gerekend op een duister klauteravontuur waar zelfs geiten depressief van worden.

Zeven komma zes kilometer. Van Rhenen naar Wageningen. Eindigend op de Grebbeberg. Met vijf collega’s. Een leuk teambuilding-idee, zeiden we. In werkelijkheid: een stille poging tot groepsuitroeiing. Het voelde alsof iemand een koelkast op mijn bovenbenen had gezet.

We begonnen optimistisch. Eerst gezellig spaghetti eten bij een collega. Pasta-power! Vijf borden vol mysterieuze gehaktsaus. Wat kon er misgaan? Spoiler: ALLES.

In een vlaag van overmoed stuurde ik nog een foto van mijn achterwerk naar de groepsapp: “Jullie uitzicht vanavond!” Ha. Ha. Ha.

De start? Supergezellig. Iedereen huppelde als blije hertjes weg. Ik ploeterde erachteraan als een boodschappentas vol bakstenen.

De eerste kilometers gingen nog. Toen begon de helling. Mijn bovenbenen schreeuwden. Mijn enkels namen ontslag. In gedachten lag ik al thuis onder een dekentje, met thee en een kruik.

En toen, uit het struikgewas: “Kom op, meisje! Gas erop!” Mijn lichaam dacht: vluchten! Mijn hoofd dacht: sterven mag ook. Maar het werkte. Mijn innerlijke dieselmotor sloeg eindelijk aan.

Plots was ik omringd door stemmen. Engelen? Trailrunners? Verdwaalde toeristen? Geen idee. Ze praatten tegen me. Sleepten me mee.

Ik volgde de flikkerende kaarsjes, alsof ik in een romantische horrorfilm was beland, maar dan met meer zweet en darmproblemen.

En ineens: magie.

Ik begon mensen in te halen. Ja, ECHTE mensen.

Langs wiebelende kaarsjes strompelde ik omhoog, half hallucinerend. Met een gezicht rood als een kreeft en het geluid van een piepende schommelstoel zette ik een eindsprint in.

Daar stonden ze: mijn collega’s. Fris. Fruitig. Met droge oksels. Ik? Een druipend wrak. Een wandelende spaghetti-bol. Een blaasinstrument vol wanhoop. En alsof het nog niet genoeg was… de spaghetti had een verrassing. Dixi. Rennen. Ontploffing.

Een collega kokhalsde. Een ander hing zwalkend tegen een boom. Nog iemand bad wanhopig dat de pasta binnenbleef. We eindigden als wrakken. Blije duimen omhoog voor de groepsfoto.

Als iemand “gezellig sportief uitje” zegt? Dan sprint ik naar huis. Over plat asfalt. Zonder bergen.

Wie klimt, komt hoger. Wie blijft zitten, houdt z’n spaghetti binnen en hoeft niet te Googlen: “Kan spaghetti opnieuw uit je poriën komen?”


vrijdag 25 april 2025

Molen

Het was zo’n zondag die voelde als een vrijdagavond met een kater van maandag. Een goede oude vriend tikte de magische grens van 50 aan, en dat moest gevierd worden. En niet met een high tea in een recreatiezaal waar het naar zilveruitjes ruikt, maar op een geniale locatie: een molen. In het wild. Midden in het weiland. Windkracht nul, sfeer kracht elf.

We kwamen aan alsof we op een festival verschenen. De zon scheen alsof ‘ie ook was uitgenodigd. Er stond een DJ met een platencollectie waar je u tegen zegt (en waarop je dan prompt een dansje maakt)     En drank. Geen cocktailkaart met termen als “subtiele afdronk” of “fruity twist”. Gewoon vloeibare blijheid in een glas. En voor de innerlijke mens? Een Amerikaanse schoolbus vol eten. Ja, een bus. Met een frituurlucht waar je u tegen zegt (en daarna snel een servetje tegen je kin). Alleen al daarvoor verdiende de jarige een lintje.

Voor manlief en mij voelde het als een reünie met een cast van een sitcom die twintig jaar geleden abrupt is gestopt. Iedereen was er weer: vrienden die inmiddels op drie continenten wonen, of die zijn opgeslokt door kinderen, verhuizingen en het Grote Volwassen Leven. Maar zodra we elkaar aankeken, gingen we naadloos verder waar we twintig jaar geleden gebleven waren. Alsof we elkaar vorige week nog bij de kroeg hadden uitgezwaaid, met een broodje döner in de hand.

De jarige zelf, ontspannen, stralend en goed in zijn vel voor iemand van 50,  kreeg wat liefdevolle speeches van zijn broer en vrienden. Geintjes, anekdotes, een paar smeuïge verhalen, het soort waar je hoopt dat je ouders net even naar het toilet zijn. Maar toen pakte hij zelf de microfoon. En toen werd het even stil. Zo stil dat zelfs de molen zich even inhield.

Hij sprak over keuzes. Over dat 50 niet alleen betekent dat je officieel recht hebt op een leesbril, maar ook op het maken van keuzes. Wie wil je om je heen? Wie geeft je energie? Wie maakt je blij? En minstens zo belangrijk: wie zuigt je leeg als een goedkope stofzuiger met een kapot filter? 

Zijn conclusie was helder: omring je met mensen die je voeden, niet uitputten. En als dat betekent dat je afscheid moet nemen van energievampiers, doe dat dan. Op dat moment keek de helft van de zaal elkaar zenuwachtig aan en begon ongemakkelijk richting de uitgang te schuifelen. Lachsalvo.  Eerlijk is eerlijk: we hebben allemaal zo’n stofzuiger in ons leven.

Maar de boodschap was raak. En raak hardop uitgesproken.

We proostten daarna nog extra hard. Op vriendschap. Op ouder worden met stijl.  Op een kater die we met liefde inplanten voor de maandag. Op het lef om te kiezen voor wat je blij maakt. Op molens en de kunst van draaien zonder je hoofd te verliezen. En vooral: op het leven dat mooier wordt na je vijftigste. Proost. En draai er niet omheen. Behalve als je een molen bent.

  







dinsdag 22 april 2025

Legende

Een gewone ochtendwandeling met mijn allerliefste hond: een Nova Scotia Duck Tolling Retriever. Toller voor intimi. Zachtaardig, gehoorzaam, cursus gedaan, keurige diploma’s. Als ik “zit” zeg, zit ze. Als ik “hier” zeg, komt ze. Als ik niks zeg, kijkt ze me aan alsof ze vraagt: “Alles goed, vrouwtje?” Kortom: gehoorzaam tot op het bot. Ze luistert zelfs naar mijn innerlijke stem. Dacht ik. Tot die dag.

We lopen langs de bosrand. Hond los, want ik leef gevaarlijk en zij is betrouwbaar. Dan, totaal onverwachts: kippen. Geen hekje, geen bordje, geen waarschuwende haan met fluitje. Gewoon: een witte kip, een zwarte kip en een haan met attitude, testosteron en een puntkuif. De heilige drie-eenheid van het kippenrijk.

Ik denk hoopvol: zolang ze blijven staan, gaat alles goed. Maar nee hoor. Plotseling paniek in de kippenren-zonder-ren. De kippen vluchten, de hond denkt “leuk!” en sprint erachteraan. Recht door het weiland, op weg naar de boerderij alsof ze daar een afspraak heeft.

Oren in de wind, staart vol adrenaline. Ik in paniek, in slow motion: “NEEEEEEEEE!” Maar tegen een Toller van stand heb je niks aan een sprint. Ik moet omlopen via een pad. Ik zie hooibalen. Ik hoor gekakel. En dan… als een film in mijn hoofd: witte kip vliegt, hond springt, veren dwarrelen. Dan stilte. Doodse stilte. Het soort stilte waarbij zelfs grassprieten stoppen met groeien.

Ik kom het erf op. Zwarte kip? Check. Haan? Check. Witte kip? …

Dan zie ik haar. Mijn hond. Trots. Oren, voor haar doen, hoog. Tussen haar pootjes: een tapijt van witte veren. Geen bloed. Geen plukken vleeshorror. Gewoon… een levenloos hoopje witte kip.

Mijn perfecte hond. Een brute moordenaar. Trillend bel ik aan bij de boerderij. Geen gehoor. Geen mens. Alleen kippen. En oordeel. Ik strompel naar huis, schrijf een brief in pure schuldbekentenisstijl: “Sorry. Mijn hond. Uw kip. Mijn schuld. Ik betaal. Groet, Mevrouw De Vos met geweten.”

Twee dagen later belt ze. De boerin. Ze waren een weekend weg. Als ik niks had gezegd, had ze gedacht dat het een vos was. “Mijn hond lijkt op een vos,” zeg ik zwakjes.

Ik mag langskomen. Met geld. Voor een kip. Ze biedt thee aan. Is vriendelijk. Geen drama. Geen kippenpsycholoog. Gewoon een zakelijke legkip. Ik denk: als die kip maar geen naam had... dan telt het niet. Geen naam = geen band.

Ik sta op. Opgelucht. Dan zegt ze: “Ze was de enige kip die ooit in de boom kon zitten.”

NEE. Niet zeggen. Geen naam. Geen emotionele binding. Laat het gewoon een boomkip blijven. Alsjeblieft…

Ze glimlacht: “Oh ja, ze heette trouwens Kaatje.”

NEEEEEEEEEH. AAAAARGH!

En zo werd mijn keurige hond de moordenaar van Kaatje, de vliegende boomkip. Een kip met dromen, ambities, een naam, klimvaardigheid en waarschijnlijk een LinkedIn-profiel.

Rust zacht, Kaatje. Je was meer dan een ei-leverancier. Een boomkip met vleugels en visie. Je was een legende.


zaterdag 19 april 2025

Stille zaterdag

Goede Vrijdag = het sterven van Jezus
Stille Zaterdag = rouw en stilte
Pasen = opstanding en feest

Wij zijn op goede vrijdag direct overgegaan op feest. Ook goed, maar niet stil. Een Goede Spelletjesvrijdagavond met de feestgangersgroep: een gezelschap dat meer decibel produceert dan een fanfare in een porseleinkast.

We zijn met z’n zessen. Drie stellen.  

Stel 1: wij. De oerversie van feest. Als we binnenkomen, maakt de kamerplant spontaan een moonwalk.

Stel 2: de stedentrippers. Samen veroverden we tot nu toe twee Europese steden en verzamelden minstens acht gênante herinneringen   

Stel 3: de bijnaburen. Ze wonen schuin tegenover stel 2. En met “schuin” bedoel ik: schever dan een dronken flamingo op één been.

Ons ontstaan? Eén dorpsfeest, zes halve liters, een dubieuze ABBA-medley, en poef: De Zomerfeestgangers waren geboren. Inmiddels zijn we het Altijd-Feest-Collectief. Als Tupperware: praktisch, onverwoestbaar, en je vindt ons overal. Vooral bij drank.

De gouden groepsregel? Wie een feestje geeft, krijgt de rest er gratis bij. Geen smoesjes. Alleen een ziekenhuisopname wordt geaccepteerd. En zelfs dan: camera aan, infuus opzij, en proost mee via Zoom.

We speelden bij de bijnaburen, want elkaar weken niet zien is bij ons gewoon emotionele verwaarlozing.
Spelletjesavond: Hitster Bingo. Spotify aan. Wijn- en bierglazen vol. Heupen los.
Iedereen krijgt een bingokaart, en dan: KNALLERS. Guilty pleasures. Meezingers. Hits die je stiekem woord voor woord kent, maar nooit zou toegeven bij daglicht.

Bij ons thuis leidde een variant van dit spel ooit tot een karaoke-microfoon, een luchtgitaar en denkbeeldige tequila. De buren vroegen de volgende ochtend of we een festival organiseerden. We hebben maar “ja” gezegd.

De gastvrouw, een mix van zonnestraal en brandalarm, vroeg nog: “Zal ik alcoholvrij bier halen?”
Manlief, filosoof in kroegmodus, bromde: “Alcoholvrij bier is als een BH aan de waslijn: het lijkt wat, maar het beste is er al uit.”
Iedereen knikte. Wij zijn mensen van principes. En wijn.

Ik begon als een raket. Tot de gastvrouw mijn bingo genadeloos saboteerde: kruis weg. Geen uitleg. Alleen een knipoog van pure valsheid. De stedentripvriend raadde bij elke hit steevast “voor 2000” , ook bij nummers waarbij je het exacte jaartal moest raden. Zijn vriendin speelde vals via haar wijnglas. Slim, glibberig vals. De gastheer zette kruizen alsof hij kleurenblind was.

En manlief? Die had slechts oog voor mijn decolleté. “Het mooiste zat nog in de BH,” zuchtte hij later, dromerig. Toch een soort paasboodschap?

Ik verloor. Genadeloos. Ik probeerde mijn bingokaart nog te wisselen met de stedentripvriend. Betrapt. Straf: nog een glaasje wijn.
Eindstand? Hitster: knock-out.    Feestgangers: kampioen in chaos.

En zo werd Stille Zaterdag luid en onnavolgbaar afgetrapt.



vrijdag 18 april 2025

Cultuur

Ruim veertien jaar geleden, toen Hyves nog het toppunt van sociale status was en we dachten dat leggings een goed idee waren, kreeg ik een uitnodiging voor een chique etentje. Mijn schoonzus werd veertig, en dat werd gevierd met een diner waar zelfs Máxima een extra knoopje voor zou sluiten. Dresscode: formeel feestelijk.

Dus: geen spijkerbroek, geen kersttrui, en al helemaal geen Crocs met sokken. Zelfs niet als ze glitters hadden.

Na een lange werkdag arriveerde ik opgepoetst bij een statig landhuis, het soort waar je normaal alleen binnenkomt met een adellijke titel of een pudding van drie verdiepingen. Ik liep naar binnen en BAM, daar stond hij.

Een man. In een rok. Geen hipster met een kunstzinnige baard, maar een forse kerel met kuiten als bowlingkegels en het zelfvertrouwen van een supermodel op rode wijn. Ik knipperde. Was dit een grap? Mode? Cultuur?

Nee hoor. Het was gewoon de achterbuurman van mijn schoonzus en broer. Laatst nog gezien met een Budweiser in de ene hand, barbecuevork in de andere, cowboyhoed op z’n hoofd. Een achterbuurman toevallig uit Texas. En nu leek het alsof hij rechtstreeks uit Braveheart was gelopen.

Mijn eerste gedachte: Iemand had hem moeten uitleggen dat ‘formeel feestelijk’ niet betekent dat je je gordijnen om je middel knoopt.

Mijn tweede gedachte: Draagt hij daar wat onder? Die vraag nestelde zich in mijn hoofd als een jeuk waar je niet aan mag krabben. Mijn innerlijke keurige ik fluisterde: Niet vragen. Niet nu.

Natuurlijk had mijn schoonzus hem pal naast zich aan tafel gezet. Ik zag haar giechelen, haar blik afdwalend naar... ergens tussen de tartanpatronen. Die vrouw houdt van cultuur, zullen we maar zeggen.

De avond had alles: toespraken, te veel wijn, en een chocolademousse die me bijna tot tranen roerde. Maar één beeld bleef hangen: een man in een rok, die eruitzag alsof hij elk moment “vrijheidsstrijd!” kon roepen. En geloof me, hij was het stralende middelpunt.

En toen kwam het moment. Hij stond op voor een toast, en precies op dat moment gierde er een speels briesje door de zaal. Iedereen hield de adem in. En dat zegt genoeg.

Wat we niet zagen, zagen we allemaal.

De jaren zijn voorbijgevlogen. Hyves ligt begraven naast MSN, leggings zijn nog steeds twijfelachtig, en Crocs... daar zwijgen we over. Maar dat beeld van die kilt, zacht golvend in het kaarslicht? Onvergetelijk.

En of er nou wat onder zat of niet… sommige mysteries zijn mooier als je ze niet oplost.

Ik vind het prima zo. Maar als ik heel stil ben, hoor ik mijn schoonzus soms nog zachtjes zuchten: “Wat een… indrukwekkend staaltje cultuur.”


Redding?

"Een dode muis! O mama, zó zielig!" riep mijn dochter, terwijl ze zich boven de stoep boog alsof ze net een gevallen soldaat had ontdekt.

Het was een gewone ochtend, jaren geleden, toen mijn dochter nog zeven was en alles in het leven draaide om glitter, regenbogen en het redden van alles met een vachtje. En toen… daar lag hij. Op de stoep. Een dode muis. Er werd al gesproken over een uitvaart met bloemen, muziek en een zelfgemaakte kist van knutselkarton.

Ik had haast. We moesten naar school. En ik, naïef als ik was, stelde voor: “We leggen het muisje onder wat bladeren en doen vanmiddag de ceremonie.”

Mijn dochter keek me aan alsof ik zojuist had voorgesteld om opa op de composthoop te leggen. “Wat onmenselijk!”

Wat ze niet wist is dat ik zelf ooit een muis had gered. Nou ja, “gered”.

Het was mijn muismoment, mijn Disneyprinsessen-act. Het beestje lag als een verdroogde rozijn op onze oprit, maar ik zag leven! Dus hop, ik zette hem in een bakje met stro en gaf hem een lepeltje vla. Vla? Ja, vla. Wat moet je anders? De muis knapte op, zag het licht, en ik voelde me de Moeder Teresa van de knaagdieren.

Maar toen… oh, toen. We moesten even weg, dus ik zette het muisje “veilig” in de garage. Veilig, dacht ik. Tot we terugkwamen en het muisje besloten had een soort klimexpeditie te ondernemen, denk: “Expeditie Muizenberg” via een loshangend snoer van de boormachine. Hij bungelde als een ware acrobaat...

Dappere muis.

Maar wat er toen gebeurde… daar droomt menig horrorregisseur nog van. De boormachine viel. BOEM. Muis plat. Niet een beetje plat. Niet “oh nee” -plat. Nee. Totaal kartonnen-sneeuwvlok-plat of “ik-kan-het-pootje-alleen-nog-met-een-pincet-vinden”-plat. Een soort CSI-muiseditie.

Manlief werd opgeroepen voor de schoonmaakdienst. “Het lijkt wel CSI,” mompelde hij. Met een stuk karton, handschoenen en een lege jampot moest hij de muisrestanten oprapen. Ik kon het niet aanzien. Sindsdien heb ik een officieel reddingsverbod. “Laat beestjes gewoon doodgaan,” zegt hij nu. “Of verhuis naar een dierentuin.”

Mijn dochter weet niets van deze brute garagemoord. In haar wereld was muisje Pluisje een vredig heengegaan beestje met een waardige ceremonie onder de hortensia’s.

Maar ík weet het. En elke keer als ik een boormachine zie, voel ik een steek van schuld. Niet groot hoor, niet ‘ik-draag-het-de-rest-van-mijn-leven’-groot. Meer... zo’n klein knaagje.

Alsof ergens, in een parallel muizenuniversum, een piepklein spookje met een vla-snorretje zuchtend zijn hoofd schudt.

En dan fluister ik: Rust zacht, Pluisje.

En als je ooit reïncarneert… blijf uit de buurt van boormachines. Of mijn reddingsdrang.


dinsdag 15 april 2025

Pap-stijl

Tja mijn vader,  wat moet je zeggen als iemand zegt: het is wat!  Zoals mijn vader het zou verwoorden: “Keutel met een handvat!” En wie kan de legendarische geitenwijsheid vergeten: “Het is een feit dat een kleine geit meer schijt dan een grote geit die aan verstopping lijdt.” Poëtisch verantwoord, pap-stijl. Of gewoon klassiek: “Trek eens aan m’n vinger.” Dat was mijn vader.

Vol geloof in onze lieve Heer, vol pret, vol platte humor, vol liefde, vol eigenwijsheid. 

Hij herhaalde eindeloos dezelfde rijmpjes. “Gemeente, ik wil niet zeggen dat gij dieven zijt…” , en daar ging hij weer. Ik zuchten, hij lachen. En weer opnieuw.

In juni 2021 zaten we samen in het zonnetje. Hij in de rolstoel, ik op een bankje. Een thermoskannetje thee, een trommeltje met gevulde koeken,  want ja, eten was heilig. Of eigenlijk: de heilige drie-eenheid in zijn leven was mama, eten, en nog een keer eten.

Ik vertelde over de coronatijd, alles wat ik miste. Hij leek in slaap te sukkelen, maar ineens zei hij bloedserieus: “Je mist pas wat als het er niet is… zoals wc-papier.” En daarna die bulderlach die de vogels uit de boom joeg.  

Toen vroeg hij: “Wil je straks, als ik er niet meer ben, een tekst over mij schrijven en voorlezen?” Ik vroeg: “In de kerk? Over keutels en wc-papier?” “Tuurlijk,” zei hij. “Gewoon doen.” Dus dat heb ik gedaan.

En alsof dat nog niet genoeg was, vond ik bij mama een mapje op zijn oude bureau. Vol met oude teksten van mij, van mijn oude blog, netjes uitgeprint en op volgorde. Teksten die heus niet allemaal even briljant waren, maar hij was er trots op. Daarom nu deze tekst, voor papa. Nog één keer over keutels en wc-papier. Pap-stijl.

Hij stotterde als kind, maar daarna… nou, stil was hij nooit meer. En zacht praten? Nee hoor. Hij sprak op standje megamegafoon. Hij hield van praten, vertellen, discussiëren (gelijk krijgen = optioneel), en dat het liefst met een goed glas wijn en mama in de buurt.

Hij was een Bourgondiër, met een serieuze voorliefde voor gevulde koeken, marsepein, en chocola. De koelkast kreunde van vermoeidheid als hij eraan kwam. Koken werd een hobby, snoepen was pure passie.

En wat was ik trots op zijn ‘uitbraakpogingen’ uit het verzorgingstehuis.  Rollator in de hoogste versnelling, verpleegkundigen erachteraan als in een slapstickfilm, en hij onderweg naar het plaatselijke eetcafé voor een koud biertje. Hij liet iemand van de gemeente komen om z’n rolstoel van een motor te voorzien, zogenaamd, “zodat mama niet hoeft te duwen.” In werkelijkheid wilde hij gewoon ontsnappen. Jammer voor hem dat ik net langskwam. Ik legde de beste man uit dat dit geen hulpvraag was, maar een heuse uitbraakpoging. Mijn vader knikte trots, als een crimineel bij z’n persconferentie. Zijn cd-speler stond standaard op festivalvolume met koormuziek! “Ik ben toch doof?” zei hij dan onschuldig.   Ik kon hem wel zoenen om zijn ondeugd.

Mijn vader was geen brave borst. En daar ben ik blij om. Mijn vader was een echte man, vreselijk eigenwijs maar ook zo lief, een hoofd vol hersenspinsels en een maag als een zwart gat.

“Ik ben niet eenzaam” waren zijn laatste woorden in oktober 2022. 

Mijn papa, hij was vuur, liefde en een snufje chaos. Zijn stem, zin en onzin blijven nog lang naklinken en worden nog wekelijks herhaald. Hij leerde me dat het leven gevierd moet worden. Geniet, geniet, geniet maar niet met mate. Je hebt het leven gekregen en daarvoor geeft God zijn zegen.

Met geloof, met liefde, met een glas in de hand en een goeie poepgrap in de aanslag. Pap-stijl.









zondag 13 april 2025

Tikkie

Waarom €800 betalen voor een schimmel kamer met voetschimmeldouche als je bij papa en mama kunt wonen? Onze nog studerende kinderen zijn 18 en 21 en wonen, hoe verrassend, nog thuis.  Thuis, waar de was verdwijnt en het eten vanzelf op tafel staat. Nee hoor, ze helpen heus weleens. Op nadrukkelijk verzoek. Na drie keer vragen. En als ik het een keer niet zelf doe, kijken ze me aan alsof ik vergeten ben dat ik moeder ben. En wie heeft dat zo aangeleerd? Juist ja. Wijzelf.

Maar waar het echt misgaat, is hun kamer. Hun kamer, dat is een natuurgebied waar ik alleen met een vergunning en een gasmasker mag komen. Ik kom daar nooit, tenzij ik een verdacht luchtje ruik dat niet door een open raam naar buiten wil ontsnappen.

De vloer? Niet te zien. Ergens onder een laag kleding, boeken en mysterieuze papiertjes ligt vast nog een laminaatje. Maar ach, dat laat ik los. Zolang ze hun vuile was niet in één keer met de kracht van een tsunami in mijn wasmachine kieperen, sluit ik vrede.

Tot ik dus iets ruik. Iets... dierlijks. Een geur die niet past bij een huishouden zonder huisdieren (behalve dan de hond, maar die is zindelijk en ruikt lekkerder). Wat blijkt? Een pakje vleeswaren. Onaangebroken. Vol trots meegenomen naar boven. Om... ja, waarom eigenlijk? Voor de gezelligheid? Was het een soort lunchdate met zichzelf die ze uiteindelijk als een snapchat heeft laten verdwijnen.

En dan een verrotte banaan. Niet gewoon een bruine, nee, eentje die zichzelf al deels heeft gecomposteerd. Of een kwarkbakje dat z’n inhoud heeft getransformeerd tot een biologisch wapen.

En dan, hou je vast: een hamburger van de McDonald’s. Niet opgegeten. In de prullenbak? Nee joh. Gewoon... daar. Op het nachtkastje. Alsof hij nog auditie deed voor een reclamespot. Manlief, optimistisch als altijd, zei: “Die kun je gerust nog opwarmen. Zelfs na jaren.” Ik geloof dat dochterlief hem uiteindelijk toch heeft weggegooid. Gelukkig, want die had ze zelf betaald. Geen Tikkie nodig dus.

Maar voor dat vleeswaren lijk, dat kwarkkerkhof en die zelf ontbindende banaan moet ik een statement van formaat maken. Dus stuur ik een Tikkie. Niet voor het geld, maar als opvoedkundige tik op de vingers.

En als dat niet werkt? Dan krijgen ze morgen tulpenbollen. Net als hun overgrootouders in de oorlog. Misschien dat hun hersenen dan een tikkie besef krijgen.

Want zeg nou zelf: wat is er mis met een beetje respect voor voedsel, je ouders en je medemens met een werkend reukorgaan?

Nu heb ik een nieuw opvoedkundig plan: elke zondagmiddag een nieuw Tikkie-vergoeding. ‘Stankcompensatie’, ‘Schoonmaakboete’ of,  mijn favoriet, ‘Psychische bijstand na het vinden van druipkaas’.

Kleine stap voor mijn kinderen, grote overwinning voor de moederorde.

Tikkie ontvangen? Graag z.s.m. betalen. Met rente. En excuses. Liefst met bloemen. Of chocolade. Of… een opgeruimde kamer.


Vooroordeel

Er zijn van die vakanties waarin je de zon op je huid voelt, het bier koud is, de muggen je vinden alsof je de laatste snack op aarde bent, en je morele kompas volledig richting “gewoon even oordelen” slaat.

Manlief en ik zaten heerlijk voor onze blokhut in Spanje. Mijn man met een hand zo opgezwollen dat het leek alsof hij net auditie had gedaan voor een bijrol in een zombiefilm. “Je bent vast gestoken door een mug” zei ik, met de luchtigheid van een slecht geïnformeerde tropenarts. Hij kon z’n biertje niet eens meer openen, wat in onze vakantiewaardering telt als code rood.

En daar komt het: het andere Nederlandse gezin arriveert. Altijd leuk, dat moment waarop een gezin aankomt op een camping alsof ze net vier dagen rijden achter de rug hebben en drie kinderen die nog vechten over een half gesmolten spekje.

De vader sjouwt. De kinderen krijsen. De moeder... gaat zitten.

Manlief en ik, mensen met een scherpe blik en nul context,  kijken elkaar aan: Wat een luie moeder. We hebben binnen drie seconden medelijden met de vader, benoemen hem tot held, gooien hem mentale bloemen toe. Wat zijn we toch scherp. Wat zijn we toch vreselijk.

Totdat… de vader “Rob” op ons afkomt. Vriendelijk, beleefd, steekt hij zijn hand uit, recht op de pijnlijke hand van mijn man af. Ik zie mijn man verstijven. Alles vertraagt, alsof we in een dramatische filmscène zijn beland. Je verwacht elk moment dat onheilspellende geluid uit Jaws te horen: DUN DUN… DUNNNN…Rob knijpt stevig, mijn man piept. Niet uit arrogantie. Niet uit onverschilligheid. Gewoon... omdat hij door die mug-in-oorlogsstand-hand net zijn hele zenuwstelsel door een sapcentrifuge voelt gaan.

Rob kijkt beduusd. Ik probeer de situatie nog te redden met een vriendelijk lachje en een uitleg over de kookplaat, waar Rob duidelijk niet uitkomt en daarom op ons is afgestapt. Maar ik zie zijn hersenen werken: Wat heeft die man? Waarom zegt hij niets? Waarom staart hij naar het dak alsof daar het antwoord op het leven geschreven staat? 

Later die avond. Zien we Rob’s vrouw strompelen, door hem ondersteund. Haar enkels en polsen ernstig vergroeid. O. Mijn. God. De luie moeder... is een powervrouw die ondanks pijn en beperkingen gewoon meegaat op vakantie met drie kinderen en een man die kookplaten niet snapt.

En wij? Wij zaten daar als kampioen-oordelaars met een biertje en een opgezwollen hand.

Sindsdien kijkt Rob met medelijden naar mijn man. Die volgens hem vast “alleen nog maar wat kan murmelen en slappe spieren heeft”. En eerlijk gezegd... we verdienen het. Want oordelen zonder kennis is als muggen prikken zonder richting: je raakt altijd de verkeerde plek.

Dus: oordeel gerust, maar alleen over jezelf. En over muggen. Die verdienen het echt.


Trappen

“Hee mam… ik weet wel hoe baby’s eruit komen… maar hoe komen ze er eigenlijk ín?”

Ik wilde trappen. Niet op de pedalen, maar gewoon… de lucht in. Naar een plek zonder kinderen. 

“Eh… dat vertel ik je thuis wel even,” probeerde ik nog. “Waarom? Kan toch gewoon nu? Iedereen krijgt toch baby’s?”

En ja hoor: groen licht. Letterlijk en figuurlijk. Start de live voorlichtingsshow.

We reden door het dorp: dochtertje van 4 achterop, zoon van 6 naast me op z’n kinderfiets. Waarom stellen kinderen dit soort vragen op het meest onmogelijke moment?  Op een druk kruispunt met een publiek dat ineens heel geïnteresseerd lijkt in jouw opvoed skills.

“Nou,” begon ik aarzelend, “vrouwen hebben eitjes in hun buik en mannen hebben zaadjes.” “Ook in de buik?” vroeg hij.

“Euh… nee, iets lager. Aan de voorkant. Bij de plasser.”

“Dus… in mijn blaas?” vroeg hij, serieus geïnteresseerd. “Heb ik zaadjes in m’n blaas?!”

“Nee schat, niet in je blaas…” Het zweet brak me uit. Waar was dat stoplicht gebleven toen ik het nog nodig had?

“De zaadjes zitten in de penis.” “Oh, in de piemel dus,” riep hij blij.

“PIEMEL?!” herhaalde mijn dochter achterop. Vol ongeloof. Alsof ik haar net had verteld dat Sinterklaas niet bestaat. 

En daar fietste ik dan. In het verkeer. Met een peuter die het woord “piemel” net aan haar repertoire had toegevoegd, en een zoon die het gesprek nog niet bepaald wilde afronden.

“Als een man en een vrouw heel veel van elkaar houden,” begon ik opnieuw, “dan komt er een zaadje bij een eitje in de buik van de vrouw en dat groeit uit tot een baby.”

Ik wierp een blik opzij. Zoon keek bedenkelijk. Alsof hij vreesde dat één verkeerde beweging hem tot vader zou bombarderen. 

“Weet je wat,” zei ik, “we praten hier thuis wel verder over. Hier op de fiets met je zusje erbij is niet zo handig.”

Maar helaas. Het zusje achterop had alles meegekregen.

“Mama?” vroeg ze zachtjes. “Heb ik ook al eitjes in mijn buik?” Zweet. In mijn ogen, op m’n rug, overal.

“Eh… ja lieverd. Maar die moeten eerst rijp worden.” “Rijp?” zei ze. “Wat is rijp?”

En daar stond ik dan, druipend van het zweet, eierstokken uit te leggen aan een peuter.

“Rijp is… als druifjes klaar zijn om kinderen te krijgen.” Wat zei ik?  Waarom. Geen idee.

“Ik wil later ook baby’s krijgen,” zei mijn dochter vrolijk. “Fijn,” zei ik, nog nahijgend.

“Ja,” voegde mijn zoon toe, “maar eerst moet je nog rijp worden, voordat het zaadje erin kan.”

En ik? Ik trapte mezelf die avond een groot glas wijn in. Want sommige fietstochtjes… die vergeet je gewoon nooit meer. 





Lotje

Ik was zeventien, net op dat randje tussen puber en volwassen vrouw, en mocht mee naar de Bull uitreiking van mijn über-slimme broer. Groot moment voor hem, maar eerlijk? Voor mij net zo goed. Ik had mijn outfit dagen van tevoren uitgedacht: een donkerblauwe jurk waarin ik me voelde als een Hollywoodster, een vintage colbert dat net niet vloekte, en pumps die bij elke stap het geluid maakten van zelfvertrouwen. Klik-klak, ik kwam eraan.

Ik wilde indruk maken. Op zijn professor, op zijn vrienden, op het leven. In die outfit voelde ik me als de hoofdrol in een film waarin alles precies goed zou vallen. Ik keek zelfs een beetje neer op mijn broer. Oké, hij had dan een Bull, maar ik had stijl. En hakken.

We arriveerden in een soort paleis met marmeren vloeren, gouden lijsten, nerveuze studenten en een sfeer die schreeuwt: “Hier eindigt onze jeugd.”  Terwijl de ceremonie nog niet begonnen was, paradeerde ik rond alsof ik op een catwalk stond. Mijn Opa en Oma knikten goedkeurend.  En toen... voelde ik het.

Plasdrang. Niet een “ach straks wel” signaal, maar een “NU” noodalarm. Code geel. Zonder nadenken sprintte ik naar het toilet. Panty half af, jurk opgestroopt, een gevecht met m’n slip... Het lukte. Opluchting. Handen wassen zonder handdoek, dus wapperen. Prima.

Ik checkte mezelf in de spiegel. Perfect. Onverschrokken liep ik terug de wachtruimte in. Mijn hakken zongen over de vloer. Mensen keken. Nee, mensen staarden. Naar mij! Ik voelde me Madonna. Mijn hoofd hield ik hoog, mijn glimlach net mysterieus genoeg.

Ik loop voorbij mijn oma, volledig in mijn element, genietend van de echo van mijn hakken en de bewonderende blikken. Ik straal, zweef bijna de zaal in. Het leven is goed. Mijn jurk is perfect. Mijn broer is geniaal. Ik ben het mode-icoon. En toen, als een dolk door een opgeblazen ego, klonk het. “LOTJE!”

Ik draai mij om, elegant als een diva.

Oma, zo typisch Gronings, knauwerig en gek op haar kleinkinderen, is normaal gesproken niet de luidruchtigste. Maar nu besluit ze haar stem te verheffen:

"DOAR HE’J DIE JURK IN DIE ONDERBROEK PROPPT"

De wereld hield zijn adem in. Vijf seconden lang was het stil. Dodelijk stil. Alsof de aarde collectief dacht: nee. Althans in mijn beleving. De wachtruimte verandert in een bevroren toneelstuk. Ik voel vijftig paar ogen langzaam naar beneden glijden. Naar mijn slip. Die zichtbaar is. Omdat mijn jurk inderdaad vastzit tussen mijn bilvleugels als een wanhopige vlag in de wind.

Ik wilde verdwijnen. Smelten in de vloer. Of terugrollen naar het toilet en daar een nieuw leven beginnen als wc-papierdispenser. Dag glamour. Dag volwassen uitstraling. Hallo kinderfeestjesniveau . Ik overweeg even om gewoon achteruit terug het toilet in te glijden en daar tot mijn pensioen te blijven.

Inmiddels word ik bijna vijftig, en nog steeds check ik, als ik een jurk aantrek, minstens drie keer of alles in orde is voordat ik überhaupt de deur uit ga. En elke keer hoor ik mijn oma nog steeds in mijn hoofd: “Lotje...”


Hardloopschoenen

Na jarenlang trouw minstens twee keer per week onze kilometers af te werken, begonnen manlief en ik te merken dat onze benen protesteerden. Een subtiele hint van onze lijven dat onze hardloopschoenen inmiddels bejaard zijn. Tijd voor vervanging! En niet zomaar een paar nieuwe, nee, wij gingen all-in: een echte hardloopspeciaalzaak.

Je kent het wel: zo’n winkel waar ze niet gewoon een rek met schoenen hebben, maar waar je voetafdrukken worden geanalyseerd, filmpjes van je loopstijl worden gemaakt en je zowat een volledig biomechanisch paspoort krijgt voordat je überhaupt iets past. Want ja, als we het doen, doen we het goed.

Binnen drie minuten staan we op een geavanceerd drukplaatapparaat waar onze voeten meer in detail worden gescand dan een paspoortcontrole op Schiphol. "Zo," zei de specialist met een serieuze blik, "jullie lopen al even, hè?" Ja, dat klopt. En de pijn in onze schenen bevestigde dat nog eens extra.

Dan komt het moment suprême: hardlopen op de testbaan terwijl een hightech camera onze bewegingen vastlegt. Daar gaan we, met de gratie van semi-ervaren lopers die zich net niet opgelaten voelen onder het toeziend oog van de running goeroe.

Halverwege de analyse kijkt de beste man mij ineens geïnteresseerd aan. “Wat voor sport deed je vroeger?” vraagt hij, terwijl hij naar mijn loopstijl kijkt.

Ik, vol zelfvertrouwen: “Turnen.”

Hij knikte langzaam, zijn ogen lichten op met een blik vol begrip en hij zegt: “Aaaah…”

Dat is het. Eén woord. Eén langgerekte ‘Aaaah’, met een veelbetekenende twinkeling in zijn ogen.

Op dat moment voel ik me een biomechanisch wonder, een technisch meesterwerk van perfecte spieren en een onwrikbare houding. Ik zie het voor me: hij heeft zojuist de perfecte hardloopmachine ontdekt en is onder de indruk van mijn sublieme lichaamsbeheersing. Misschien gaat hij straks nog een paar jonge atleten bij elkaar roepen om te zeggen: “Kijk, zó moet je lopen!”

Maar manlief, die staat naast mij. 

Die kijkt opzij, trok een wenkbrauw op en mompelt droogjes: “Schat… die vent heeft gewoon een master in marketing en verkooptechnieken.”

Mijn ego riep: “GENIALE BLIK!”

Manlief riep: “GENIALE SALESPRAAT.”

Het zou zomaar kunnen dat die hardloopgoeroe de biomechanische balans van een topturnster in mij herkend. Of… hij ziet een gouden kans om een peperduur paar schoenen te slijten aan een vrouw die even denkt dat ze een Olympische atleet is.

Maar ach: die schoenen zitten fantastisch, ik voelde me een absolute pro en als een klein beetje vleierij mij helpt de perfecte hardloopschoen te kopen, dan neem ik die ‘Aaaah…’ met open armen aan.

Of mijn ego nou gelijk heeft of mijn man, dat laat ik in het midden. Feit blijft: we verlaten de winkel lichtvoetig en zelfverzekerd en met een portemonnee die ineens veel lichter aanvoelt dan voorheen.


Groots

Dat is groots. 25 jaar getrouwd! Dat vraagt om een feestje! Maar in plaats van slingers en flink wat borrels dachten we: we gaan groots. Amerika-groots.

We vroegen onze (inmiddels volwassen, dus officieel niet-meer-klagende) kinderen waar ze heen wilden. Unaniem: "AMERIKA!"

En dan vooral de westkust. Prima. Huren we meteen een auto. Want na 25 jaar huwelijk kunnen we alles aan. Manlief had ooit een plechtige belofte gedaan: als we kinderen zouden mogen krijgen, zou hij ze meenemen op een trip zoals hij vroeger met zijn ouders en broer had gemaakt. Ik zou ook mee mogen… mits hij nog steeds van mij zou houden en ik van hem.

Nou, dat is gelukt! Maar onze dochter had nog een kleine, bescheiden toevoeging: "Mama, als we toch gaan… kunnen we dan ook even langs New York?” Nou, deze moeder hoefde daar geen twee keer over na te denken. Dus: all-in. Oost, west, niks best, gewoon alles.

En zo geschiedde: bijna vier weken lang zwierven we rond als dolgelukkige nomaden, van hotel naar hotel, van stad naar natuurwonder. Eerst New York, waar we ons met open mond vergaapten aan wolkenkrabbers en onze portemonnee in een diepe identiteitscrisis is gekomen. 

Daarna via de Niagara Falls, een spectaculaire stortdouche van moeder natuur, naar Washington, waar we per fiets de stad doorkruisten. Vervolgens een binnenlandse vlucht naar San Francisco, waar we een diepe liefdesaffaire begonnen met de Golden Gate Bridge die mysterieus in de mist hing.  Daarna reden we door naar Modesta  (waar we ons even afvroegen waarom), na Bakersfield trotseerden de snikhete Death Valley waar we leerden dat de airco niet een overbodige luxe is en doken in het neongeweld van Las Vegas. 

In Las Vegas kreeg ik persoonlijk een lichte error in mijn hoofd van Amerikanen die bloedserieus beweerden dat hier echte cultuur te vinden was, want ja, ze hadden Venetië nagebouwd, compleet met nep-gondels en gondeliers die ‘That’s Amore’ zongen met een Texaans accent. Ondertussen hoorde ik echte Italianen in de verte een collectief “what the F***!” uitroepen. 

Ook gingen we door de meest mooie en enorm groteske natuurparken. En dan bedoelen we niet het parkje naast de Target, (grootse supermarkt) maar de echte deal: Yosemite National Park, Zion Park, Bryce Canyon, Red Canyon, elk gebied zo adembenemend mooi dat we af en toe vergaten om foto’s te maken. Bergen zo groot dat je nek er pijn van doet, uitzichten die je mond open laten vallen en kloven die dieper zijn dan onze liefde voor fastfood na vier weken Amerika.

Door naar Santa Fe, en via een elegante flinke bocht, richting LA, door Kayenta, Durrango naar Sedona richting de Grand Canyon. Daar besloten we dat op de rand staan voor amateurs was, dus kozen we voor de full Hollywood-ervaring: een helikoptervlucht.

Toen we opstegen, klonk Dust in the Wind door de koptelefoon. Serieus, alsof iemand achter de schermen een dramatische film aan het regisseren was. Ik keek naar beneden, waar de eindeloze diepte zich voor ons uitstrekte, en toen naar mijn gezin tegenover me. En daar gebeurde het. Mijn ogen vulden zich met tranen. Mijn dochter, altijd op zoek naar entertainment, stootte haar vader aan: "Papa, kijk! Mama huilt!" Alsof ik een toeristische attractie was, interessanter dan de Grand Canyon zelf. Mijn zoon keek opzij, verward: “Huilt ze van geluk of hebben we iets verkeerd gedaan?”Manlief knikte begrijpend. "Laat haar maar. Dit is een moeder-moment."

En daar zat ik dan. In een helikopter, snikkend boven een miljoenen jaren oud natuurwonder, terwijl mijn gezin me observeerde alsof ik een zeldzame vogel was. Het was tragisch, ontroerend en volstrekt belachelijk tegelijk. Kortom: perfect! 

Na een epische roadtrip via Scottsdale en Phoenix rolden we uiteindelijk LA binnen, waar we alles meepakten: van op de Santa Monica Pier tot de glimmende villa’s van Beverly Hills en de filmsets in Universal Studios. En toen was het tijd om weer naar huis te vliegen, met koffers vol souvenirs, hoofden vol herinneringen en een cholesterolgehalte dat spontaan een Amerikaanse nationaliteit had aangevraagd.

Maar wat heb ik van deze reis geleerd? Iets groots!  

Ik heb niet geleerd dat Amerikanen je begroeten alsof je hun lang verloren tweeling bent. Niet dat een kleine cola hier een aquariumformaat heeft. Niet dat een “normale” burger eigenlijk gewoon een koe is met brood als decoratie. En al helemaal niet dat politiek hier nog groter is dan de porties op je bord.

Maar wat ik wel geleerd heb? Dat het allergrootste niet zit in de wolkenkrabbers, de giga-maaltijden of de schreeuwerige slogans of de gigantische billboards van Trump, die toen nog gekozen moest worden, maar al wel overal met zijn duim omhoog stond alsof hij persoonlijk de Grand Canyon had gegraven.

Nee, het echt grote zit in iets veel simpelers: liefde en geluk. Zoals dat moment daarboven in de helikopter, zwevend boven de wereld met mijn gezin, waarin ik besefte: Dit is pas groots.



De Zuurpruim

Laat ik het eens hebben over een bijzondere diersoort: de Grijze Zuurpruim (65-80 jaar). Je herkent haar aan het korte, stijve grijze kapsel (altijd praktisch, nooit frivool), make-up loos, praktische seksloze kleding, de permanent naar beneden hangende mondhoeken en die blik die zegt: "Als ik geen plezier meer heb, dan mijn man ook niet"

Manlief en ik komen ze regelmatig tegen: de Grijze Zuurpruimen en hun moegestreden echtgenoten. Het is een treurig schouwspel. Ze bewegen zich voort, wandelend of fietsend, altijd met dezelfde dynamiek: zij mokkend een paar meter achter hem aan, omdat hij nog steeds ademhaalt, terwijl hij zelf al jaren geleden heeft opgegeven. Zodra we zo’n stel spotten, hoeven we maar één blik naar elkaar te werpen en we zijn het eens: arme vent. We voelen direct diep medelijden met die man, die ooit vast hoopvol in het huwelijksbootje stapte, niet wetende dat hij decennia later zou eindigen in een levenslange gevangenisstraf met een humeurige cipier in fleecejack.  Op zo’n moment pakken we elkaars hand, kijken elkaar in de ogen en beloven plechtig: Dit. Nooit.

Maar dames, het is niet te laat! Er is een uitweg uit de Zuurpruimen hel. Begin klein: trek eens mooie lingerie aan. Nee, niet dat uitgelubberde oma ondergoed dat nog uit de gulden tijd stamt. Geen Bh’s die eruitzien alsof ze de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt en al helemaal geen onderbroeken waar je je hele wasrek mee kunt bedekken.

Een beetje kant, een beetje speelsheid, gewoon, om jezelf eraan te herinneren dat er onder die praktische buitenkant nog steeds een vrouw schuilt die leeft!  Oké, ik geef toe:  waarschijnlijk heb je op de zuurpruimen leeftijd wat meer stof nodig om alles strategisch op z’n plek te houden, een soort architectonisch hoogstandje van kant en elastiek maar heel misschien, kijkt je man je dan weer eens aan met die blik van vroeger. Je weet wel, die blik van voor de praktische kapsels en de zure commentaren.

Er is namelijk een onomstotelijk feit: vrouwen die mooie lingerie dragen, kijken vriendelijker. Ja, echt. Die kijken niet alsof ze net een hap citroen hebben genomen, maar alsof ze een geheime superkracht hebben ontdekt. Ze voelen zich vrouwelijker, sexyer en, belangrijker nog, levend. En dat straal je uit! Zo ervaar ik het! Mijn stemming bepaalt mijn outfit. Voel ik me braaf? Keurig en zakelijk. Maar een dag vol saaie meetings? Dan word ik al bij het opstaan recalcitrant.  Dan ga ik voor zwart of rood kant, zodat ik die eindeloze PowerPoint uitzit met een geheime grijns.

Ben ik in de mood om op oorlogspad te gaan? Dan lijkt het alsof ik op safari ben geweest in mijn kast. Tijger of  zebraprintjes. Ik weet immers dat er onder mijn blazer een privé-feestje gaande is. En zolang ík dat weet, komt alles goed. En straal ik dat vast ook nog uit! Het is geen kwestie van jong of oud, maar van lef en leven.

Wedden dat de mondhoeken van de Grijze Zuurpruim dan spontaan weer naar boven gaan staan? Misschien komt er zelfs een twinkeling in die norse ogen. En als het echt uit de hand loopt? Dan neuriet haar echtgenoot ineens weer Sinatra onder de douche of gaat hij weer fluiten, en niet alleen omdat z’n kunstgebit loszit.

Dus voor de zuurpruimen onder ons: trek dat kanten kunstwerkje aan, verbloem hier en daar wat hangwerk, en laat de buitenkant vanzelf meeliften op die innerlijke shining! Van Zuurpruim naar Zwoele Seniorenpoes!



Appelsap

Drie dagen mocht ik geen koffie. Geen wijn. Geen chocola. Geen pitjes, velletjes, zaden of iets wat lijkt op een normale maaltijd. Alleen witte dingen. Witte rijst, witte kip, wit brood. Alsof ik meedeed aan een culinair kleurloos dieet voor geesten. Alles wit, behalve mijn humeur. Dat was pikzwart.

Op dag drie mocht ik nog twee witte beschuitjes als lunch,  hoera. Daarna mocht ik alleen nog vloeistof. En niet van het gezellige soort. Nee, om 16:00 uur een halve liter horrorlimonade die smaakte naar verzuurde oceaan, met als toegift een liter water om je darmen als glijbaan te prepareren. Bonusronde: om 04:00 uur ’s nachts dat hele tafereel nog eens.

Ik zat beneden, om de rest van het huis niet wakker te maken met mijn gegorgel en het muzikale getrek van de wc. Elke slok was een beproeving, elke spoelsessie een overwinning. Mijn maag klotste. M’n darmen protesteerden. En toen kwam de drank er weer uit. Niet de officiële route. Alsof m’n slokdarm zei: “Wij doen hier niet aan mee.” Zo zag ik mijn zorgvuldig bereide darmcocktail verdwijnen in de gootsteen. Paniek. Ik stond erbij als een drenkeling bij een fontein en dacht: zijn mijn darmen nu wel schoon genoeg?

De instructie was: als je ontlasting lijkt op helder appelsap, dan ben je er. Nou, na zes keer dacht ik: deze boomgaard is leeg geperst. Ik had een complete appelsapfabriek in die pot.

Maar nee, nog minstens tien keer te gaan. Slapen? Ho maar. Zodra ik ging liggen, riep mijn darm: "We gaan weer!" Het was een intieme dans tussen mij en het toilet. Ik voelde me een natte vaatdoek met onderdrukte emoties.

Met knikkende knieën naar het ziekenhuis. Manlief mee als morele steun en roesjeschauffeur. Ik was de eerste patiënt en werd ontvangen door een zachtaardige verpleegkundige.  Toen ik vroeg of ze me niet bruin vond, ik was dat weekend in Valencia geweest, keek ze ineens heel geïnteresseerd. Zo geïnteresseerd, dat ik me afvroeg of ze gewoon tijd aan het rekken was zodat ik vergat wat er met mijn achterste ging gebeuren. En dat lukte. We waren ineens vriendinnen voor het leven. Ik babbelde, zij glimlachte, ik voelde me veilig.

Tot ik ineens lag. Onder een soort van handdoek. Met een infuus in m’n hand. En dan dat bitje in je mond. Je weet wel, zo’n ring waar ze een slang doorheen schuiven. Ik voelde me net een keurig afgedekte barbecue met een spies in aantocht.

Ze zei: “Je krijgt nu een licht slaapmiddel.” Nou, ik was van plan m’n eigen darmshow live mee te kijken. Maar drie piepjes op het scherm later zat ik al in dromenland.

Ik werd wakker door een soort orgelconcert in mijn buik. Ze konden een bocht in m’n darm niet nemen en besloten dan maar live mee te sturen door op mijn buik te duwen alsof ik een tuinslang was met knik. “Bijna klaar hoor!” riep iemand monter terwijl ik kreunde als een aangespoelde walvis. En toen: klaar. Alles schoon. Goed gedaan! zei de arts alsof ik een sticker had verdiend. En toen werd ik wéér wakker. Iemand vroeg of ik een boterham met kaas wilde. Ja, graag! Mijn innerlijke godin stond op. Eindelijk weer eten dat kauwbaar was!

Manlief haalde me op met een rolstoel. Ik wilde nog stoer doen, maar viel bijna om. “Ze komt er wel achter,” grijnsde hij. En dat klopte. Hij rolde me door de wachtkamer als de Miss Universe van de colonoscopie.

Ogen vol angst keken me na. Ik glimlachte bemoedigend, alsof ik zeggen wilde: ik heb nu de schoonste darmen en de mooiste billen van de dag. Bij sommigen zag ik het al: de appelsap was nog onderweg.

En ik? Ik was compleet zen, licht verward, en ik miste een stuk van het avontuur, maar dat is misschien maar goed ook.

Ik rolde naar buiten als herboren vrouw. Schoon van binnen. In de war van buiten.  Eèn ding weet ik zeker: appelsap is voor altijd verdacht.


Close genoeg

Na onze eerste gezamenlijke stedentrip naar Berlijn vorig jaar , vijf dagen borrels, diepzinnige gesprekken en een tikkeltje ongemakkelijke nuchterheid overdag door alle indrukwekkende tweede wereld oorlog verhalen, durfden we het dit jaar wéér aan: met zijn vieren op pad. (Een zeer goed bevriend stel, manlief en ik) Dit keer geen grijze metrobakken en regenjassen. Dus gingen we dit jaar naar… Venezuela. Althans, dat bleef ik zeggen. Maar het bleek dus gewoon Valencia. Ook warm. Ook met een V. Close genoeg.

Vanaf het moment dat we voet op Spaanse bodem zetten, was het anders. De zon scheen onophoudelijk, de cocktails vloeiden rijkelijk. We fietsten door de stad als volleerde locals, behalve ik dan, want toen de gids vroeg hoe lang we er al waren, zei ik “één minuut”. Hij bedoelde: in Valencia. Ik dacht: op de fiets. Verwarring alom. Gids in de war, ik in de lach, groep op z’n Spaans: olé, gewoon doorfietsen.

De dagindeling was puur Spaans: ontbijten om negen, paella lunchen om twee, en tegen de avond de tapas-stand open. Onze culinaire vrienden trokken ons mee in een smaakrollercoaster: zure vis, varkensoren (ja, echte!), en mysterieuze schelpen. Manlief droomde intussen van een simpele gehaktbal. Hij hield zich groot, tot we in een geheime cocktailbar belandden. Jaren ’20 sfeer, wachtwoord bij de deur, en cocktails waar mist uitkwam. Manlief die stoïcijns z’n “gerstenat” miste. Hij nipte dapper mee, totdat ik zijn whisky-cocktail stiekem overnam. Hij dacht dat het ananassap zou zijn.

Hoogtepunt? De kakkerlak in de hotelkamer van onze vrienden. Resultaat: twee gratis champagneflessen. Beestje zelf? Nooit meer gezien, waarschijnlijk knock-out van de alcohol. Onze vriend knuffelde daarna een zijdeboom. Geen idee waarom, maar het voelde op dat moment volkomen logisch. En manlief besloot op de boulevard ineens te gaan zwemmen. Broek op de enkels. Ik hielp hem zijn broek over zijn schoenen te trekken. Liefde is… je partner helpen bij een spontane plons met een publiek.

Een huurfiets ging er gedeeltelijk aan toen vriendin de telefoonhouder iets te enthousiast "bediende". De eigenaar leek boos maar bleek gewoon... Spaans. Alles opgelost met een glimlach, en wat handen- en voetenwerk.

De hotelspa werd onze dagelijkse verlossing van het fietsen, eten en lachen. De obers en receptionisten kenden ons bijna bij naam en groetten ons vrolijk als ze onze groep zagen aankomen. Vriendin en ik hadden binnen twee dagen een vriendschapsband met minstens drie locals. Manlief probeerde intussen een audiogids als karaoke-apparaat in een kerk. Volume op standje straaljager. Resultaat: vrienden die zich spontaan onthecht voelden van onze groep en achteruit de kerk uitliepen.

We beklommen ook nog een toren van 207 treden. Althans, volgens de officiële telling. Wij kwamen tot 208, dat krijg je met vier neurotische tellers op een rij. Wel een magnifiek uitzicht.

Op de terugweg op het vliegveld ging alles mis: manlief werd gefouilleerd alsof hij vloeibare explosieven en een wapenarsenaal bij zich had, mijn tas piepte door twee vergeten waterflesjes, en onze vrienden hielden weer afstand.

Nog even langs de Starbucks, waar ik, mode-icoon met jas om m’n middel, een complete bidonparade omver kegelde. Je zou denken dat onze vrienden zich dan eindelijk zouden distantiëren van dit wandelend spektakel, maar nee hoor. Manlief zuchtte alleen dramatisch: “Lies… Lies…” Tot onze vriend het uitproestte met zo’n oorverdovend lachsalvo dat zelfs de koffiemolen er even van haperde. Dit keer dropen wij af. Achterwaarts.

Maar desondanks klonk al het volgende plan in het vliegtuig: Athene! De culinaire vrienden glunderen bij de gedachte aan feta-experimenten en geitenkaasijs. Manlief breekt nu al het zweet uit. Ik ben vooral benieuwd naar wat hij daar uit wil trekken op de boulevard.

Eén ding is zeker: deze vriendschap is goud waard. Niet ondanks de zijdeboomknuffels, karaoke in kerken en cocktails met bijwerkingen…Maar juist daarom.

Want echte vriendschap schuilt niet in perfecte plannen of vlekkeloze dagen. Het zit in die blikken tijdens een huilbui of lachbui die pijn doet van binnen. In de vanzelfsprekendheid waarmee je elkaars chaos opvangt.

In het samen verdwalen, in een stad, een gesprek, of gewoon in het moment. We zijn met z’n vieren zo verschillend, en toch zo thuis bij elkaar.

En ergens, tussen de bidons op de vloer en de Spaanse zon op ons gezicht, besef je: dit is het. Niet wat je doet, maar met wie. Lachen als het misgaat. En blijven lachen als het nog een keer misgaat. Dus ja, tot volgend jaar. Waar dan ook. Als we maar samen zijn.

En misschien… nog één keer Venezuela proberen. Ook warm. Ook met een V. Close genoeg .


De Apotheek

 

“Wij weten van niks,” zegt de assistente. 

Tuurlijk niet. Waarom zou je ook iets weten? Ik sta vast weer niet in het systeem. Misschien besta ik wel niet. Misschien ben ik een medische illusie, een spookpatiënt die door apothekers over het hele land wordt gefluisterd: "Ze zegt dat ze pillen nodig heeft… maar niemand kan haar vinden in het systeem." 

Mijn wallen zijn inmiddels groter dan mijn tieten. De vermoeidheid heeft me in zijn greep, maar ik denk altijd: "Het gaat wel over, dat lost mijn lichaam wel op." Mijn lichaam denkt daar anders over. Blijkbaar heeft het zoiets van: "Leuk experiment, laat eens kijken hoe ver we kunnen gaan voor ze naar de dokter gaat." En zo beland ik uiteindelijk in de spreekkamer, met een hart die vreemde en zeer verdachte sprongetjes produceert.  

De dokter stuurt mij naar huis met een setje voor een hartfilmpje. Drie plakkers op mijn borst, met draden die naar een kastje leiden. Het voelt alsof ik in een slechte sci-fi film ben beland. Maar dat is nog niet alles, oh nee. Ik moet ook bloedprikken. Zes buisjes! Zes! Ik voel mij ineens een bloeddonor zonder enige vrijwillige intentie. Als klap op de vuurpijl moet ik ook nog twee keer een potje uitwerpselen inleveren. Dit is het moment waarop ik denk: “Ik heb officieel een volle kaart op de medische bingo.”  De uitslag: alles in orde… behalve, jawel, een mega ijzertekort. De arts kijkt mij bedenkelijk aan en zegt: "Ergens lekt u bloed," alsof ik een lekkende waterleiding ben. Ik word dit keer naar huis gestuurd met een recept voor ijzerpillen en een doorverwijzing naar de internist.  

Daar sta ik dan in de Apotheek als iemand die niet bestaat in het systeem. Geen probleem, ik ben flexibel (oké, flexibel is een groot woord, ik ben eerder wankel door de vermoeidheid). Ik moet zelf de polikliniek bellen. Het telefoonnummer? Enorme zoektocht! Eindelijk krijg ik iemand aan de lijn. Ik vertel mijn probleem maar krijg geen reactie. Ik roep tot drie keer toe heel hard “hallo” waarbij ik geïrriteerde blikken van de assistentes vakkundig ontwijk.  Als iemand geïrriteerd mag zijn ben ik dat wel.  Verbinding is weg. Prima, geen stress, ik bel gewoon nog een keer. “Oh ja, we hebben het opgeschreven,” zegt de dame aan de andere kant van de lijn met een alleraardigste zachte Nivea stem. Opgeschreven? In dit digitale tijdperk? Hoe dan? Met een ganzenveer op perkament? 

Maar goed, de ijzertabletten die ik na een hoop gedoe heb weten te bemachtigen, doen eindelijk hun werk. Ik voel me een stuk beter! Minder moe, minder duizelig, en ik kan weer normaal traplopen zonder het gevoel te krijgen dat ik op een Everest-expeditie ben. Hoera! 

Toch is mijn internist niet helemaal tevreden. “U voelt zich beter, dat is mooi,” zegt hij. “Maar we willen toch nog even een gezellig onderzoek doen.” 

Gezellig? Ik zie het al voor me: kaarslicht, romantische muziek en… twee slangen die mijn lichaam van beide kanten gaan verkennen. Een gastroscopie en coloscopie, oftewel: een all-you-can-inspect buffet. Als ik pech heb, zwaaien de slangen elkaar onderweg nog even vriendelijk toe. Dus nu nog alleen even die slangenparty overleven…. Hopelijk houden ze die ganzenveer dan wel ver bij me vandaan.  

De vraag waar ik lek blijf, blijft voorlopig nog open, maar de kans is groot dat het tussen de overgang en mijn leeftijd kan zitten. 


Gelijkspel

Twee keer in één week werd me serieus gevraagd of ik ‘dat ene typetje van het paardrijden’ was, en geloof me, dat zette iets in gang…..Lieve...