Mijn ogen turen in het donker. Niet zomaar donker: ik-zie-geen-hand-voor-ogen-donker. Wanhopig speur ik rond naar iets van hoop. Of zuurstof. Of een evacuatieroute.
Maar nee hoor: alleen maar... stijging. Pure, meedogenloze stijging. Mount Everest? Peanuts. Een molshoop vergeleken met deze horrorhelling.
En ik dacht nog: “Bergrace by Night, gezellig!” Ik dacht aan vrolijk struinen voor het goede doel, met sfeervolle kaarsjes, misschien een warme choco... sprookjesachtig.
Het goede doel klopte. De kaarsjes ook. Maar sprookjesachtig? Nee. Warme chocolademelk? Ook nee. Gezellig struinen? Gewoon keihard hardlopen. Bergop.
Ik had niet gerekend op een duister klauteravontuur waar zelfs geiten depressief van worden.
Zeven komma zes kilometer. Van Rhenen naar Wageningen. Eindigend op de Grebbeberg. Met vijf collega’s. Een leuk teambuilding-idee, zeiden we. In werkelijkheid: een stille poging tot groepsuitroeiing. Het voelde alsof iemand een koelkast op mijn bovenbenen had gezet.
We begonnen optimistisch. Eerst gezellig spaghetti eten bij een collega. Pasta-power! Vijf borden vol mysterieuze gehaktsaus. Wat kon er misgaan? Spoiler: ALLES.
In een vlaag van overmoed stuurde ik nog een foto van mijn achterwerk naar de groepsapp: “Jullie uitzicht vanavond!” Ha. Ha. Ha.
De start? Supergezellig. Iedereen huppelde als blije hertjes weg. Ik ploeterde erachteraan als een boodschappentas vol bakstenen.
De eerste kilometers gingen nog. Toen begon de helling. Mijn bovenbenen schreeuwden. Mijn enkels namen ontslag. In gedachten lag ik al thuis onder een dekentje, met thee en een kruik.
En toen, uit het struikgewas: “Kom op, meisje! Gas erop!” Mijn lichaam dacht: vluchten! Mijn hoofd dacht: sterven mag ook. Maar het werkte. Mijn innerlijke dieselmotor sloeg eindelijk aan.
Plots was ik omringd door stemmen. Engelen? Trailrunners? Verdwaalde toeristen? Geen idee. Ze praatten tegen me. Sleepten me mee.
Ik volgde de flikkerende kaarsjes, alsof ik in een romantische horrorfilm was beland, maar dan met meer zweet en darmproblemen.
En ineens: magie.
Ik begon mensen in te halen. Ja, ECHTE mensen.
Langs wiebelende kaarsjes strompelde ik omhoog, half hallucinerend. Met een gezicht rood als een kreeft en het geluid van een piepende schommelstoel zette ik een eindsprint in.
Daar stonden ze: mijn collega’s. Fris. Fruitig. Met droge oksels. Ik? Een druipend wrak. Een wandelende spaghetti-bol. Een blaasinstrument vol wanhoop. En alsof het nog niet genoeg was… de spaghetti had een verrassing. Dixi. Rennen. Ontploffing.
Een collega kokhalsde. Een ander hing zwalkend tegen een boom. Nog iemand bad wanhopig dat de pasta binnenbleef. We eindigden als wrakken. Blije duimen omhoog voor de groepsfoto.
Als iemand “gezellig sportief uitje” zegt? Dan sprint ik naar huis. Over plat asfalt. Zonder bergen.
Wie klimt, komt hoger. Wie blijft zitten, houdt z’n spaghetti binnen en hoeft niet te Googlen: “Kan spaghetti opnieuw uit je poriën komen?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.