donderdag 29 mei 2025

Magnetisch

Je kent ze wel, die vliegengordijnen met van die witte gazen stroken. Wij hadden er ook zo één. Ooit smetteloos wit, inmiddels… tja, vintage beige, met accenten van hondensnuit en modderpoot. De hond dartelde erdoor alsof het een hindernisbaan was. Gevolg: halfopen, scheefgezakt, één strook permanent achter het kozijn gehaakt. Functioneel? Niet echt.

Totdat Manlief met een fonkelend idee kwam met de grijns van iemand die net een patent heeft aangevraagd op “dé oplossing”. “We nemen een zwarte!” riep hij, “Met magneten! Gaat vanzelf weer dicht!” Hij zei het alsof hij net gratis wifi had uitgevonden. Met klittenband. Voor thuis. Voor ons. Voor de mensheid.

Daar stonden we. Twee volwassenen. Waterpas in de hand, tong uit de mond. Met militaire precisie, blik op oneindig, klittenband strak langs het kozijn. Vervolgens het gaas erin, magneten keurig op elkaar. Klik. De magneten zoefden naar elkaar toe alsof ze in een romantische komedie zaten. Zelfs de hond keek onder de indruk vanaf haar troon van platgeslagen kussens.

Dan het moment suprême: de test met onze hond. Ze liep erdoorheen met de kalmte van een gepensioneerde yogadocente. Geen twijfel. Gewoon: flap-flap-KLIK. Ze keek nog even achterom met een blik van: “Heb je dit gezien, mens?” Alsof ze een masterclass “magneetflapnavigatie” had gevolgd.

Onze kinderen waren niet thuis. Maar ik ken mijn kinderen. Vooral zoonlief. Slim, nieuwsgierig, maar ook het type dat een magnetisch gordijn eerder ziet als puzzel dan als uitgang.

Ik fluister tegen Manlief: “Moet ik het uitleggen voordat hij het op escape room-manier sloopt?” “Nee joh,” zegt Manlief. “Zelfs de hond snapt het. Appeltje-eitje.”

Oké dan. Moederlijke intuïtie genegeerd. Tuindeuren dicht, flap magnetisch strak, wij naar bed.

De volgende ochtend: hup, werken. Alles netjes. Tot ik thuiskom. Daar hangt de flapper….Eén zijkant hangt scheef. Ik voel mijn oog trillen. Klittenband mishandeld, opnieuw aangedrukt met de subtiliteit van een sloophamer. Ik kijk naar het bewijs van sabotage en voel het al aankomen.

Dan komt zoonlief binnen. “Ja mam, ik snapte het hoor… maar in de eerste tien seconden dacht ik: dit zit vast. Dus ja… getrokken.”

Manlief ligt op de grond te huilen van het lachen. “ZELFS. DE. HOND. SNAPT. HET!” Onze viervoeter kijkt toe met een blik van: “Amateurs.”

Maar geef zoonlief eens ongelijk: “Het voelt gewoon niet als een deur. Meer als een psychologische test met klittenband.”

En ik? Ik stond erbij, keek ernaar, en hoorde mijn moederlijke intuïtie zachtjes fluisteren: Told you so.

Maar goed. Het gordijn klikt nog steeds. Ons gezin trouwens ook. Met gepiep, gekraak, een herpositionering van het klittenband en iemand die roept: “WIE heeft dit nou weer gedaan?!” Maar hé: het werkt.

Op een chaotische, liefdevolle, licht-disfunctionele manier. Klik. Totaal gestoord. Maar wel van ons. Soms scheef, soms los, maar altijd weer terug op z‘n plek. Magnetisch.


maandag 26 mei 2025

Dwangstoornis

De prijs voor ‘het mooiste en schoonste huis van de wereld’? Laat maar. Mijn huis is geen showroom. Het is een overlevingsgebied met confetti-kruimels en sokken die zichzelf teleporteren. Maar we wonen hier. We leven. Wild. Onverschrokken. En, toegegeven... een tikje geobsedeerd. Mijn hart slaat soms in morse: controle... controle... controle...

Neem onze glazen. Niet gewoon “glazen”. Nee, dit is een hiërarchisch systeem waar een koningshuis jaloers op zou zijn. Van links naar rechts: borrelglaasjes (uiteraard), dan wijnglazen, wit vóór rood, dat is strategie, geen vergissing, gevolgd door toetjesdisschaaltjes, koffie en theeglazen, sap glazen, en tot slot de limonadeglazen. Allemaal soort bij soort, op hun plek alsof IKEA en het Ministerie van Defensie een gezamenlijke missie hadden.

Manlief, dappere man, denkt dan: ‘Ik ruim wel even de vaatwasser uit.’ Dat doet hij ook. Maar hij zet de glazen... WILLEKEURIG. Alsof het junglewezens zijn die zichzelf moeten vinden.

Ik wacht. Tot hij wegloopt. En dan: klik, klak, sjoef, tik-tik-tik. Ik geef de hele bende een spoedcursus. Geen waterglas tussen de wijnglazen. Geen theeglas in de limonadehoek. Alles op zijn plek. Alles zen. Niemand die het merkt. Mijn hartslag daalt. De wereld klopt weer.

En ja, de wc-rol moet met het papiertje naar voren hangen. Ik ben geen monster. Maar de besteklade? Tja, dat is dan weer de jungle. Inclusief loslopende paperclips, papiertjes en sleutelbossen. Prioriteiten. Kastdeuren die openstaan? Die fluisteren “…we staaaaan weeer open…”

En ik ben niet alleen. Nee, ik heb een netwerk. Mensen zoals ik. Eén vriendin strijkt haar theedoeken. Een ander hangt de was op kleur, met bijpassende wasknijpers en vermoedelijk een Spotify-playlist per tint. Iemand in mijn nabije omgeving fietst uitsluitend over specifieke putdeksels, alsof hij deelneemt aan een geheime militaire operatie. En mijn kinderen vroeger? Die liepen alleen over de witte stukken van het zebrapad. Elk treetje van de trap werd met ninja-precisie genomen. Nu zeggen ze niks meer, bang dat ik het opschrijf. Wat ik dus doe.

Soms denk ik: laat het los. Maar ik heb het geprobeerd. Eén theeglas tussen de sap glazen. Twaalf seconden. Correctie uitgevoerd.

En weet je: volgens experts is het pas een stoornis als je er meer dan een uur per dag mee bezig bent. Dus zolang ik mijn glazen, kastdeuren en wc-rollen binnen 59 minuten fix... is er niks aan de hand.

Wat is het dan? Balans. Zelfexpressie. Een poging tot grip op een wereld die steeds harder aanvoelt als een verdwaalde opslagloods vol verdorde bloemen, vergeten sokken en meningen met toeters eraan.

Dus laat mij mijn glazen rangschikken alsof ze auditie doen voor een kristallen ballet. Laat mij de wc-rol hangen als een museumstuk.

Dat is geen dwangstoornis. Dat is mijn stille protest. Tegen de chaos van de wereld daarbuiten. En een wanhopige poging om hierbinnen, in mijn eigen kleine hoekje, iets van orde te bewaren.


zaterdag 17 mei 2025

Stormbestendig

Het begon met een glimlach en eindigde in een trauma waardoor zelfs een dobberende kurk tegenwoordig mijn hartslag verdubbelt. Zevenentwintig jaar geleden dacht ik nog: “Verrassingsweekendje, hoe leuk!”

Het bleek geen verrassing, maar een test (ja ja, stormbestendig?) voor onze relatie, mijn maag en de flinterdunne grens tussen liefde en moordneigingen.

Manlief, toen nog vriendje, inmiddels echtgenoot ondanks alles, had samen met een kameraad en diens vriendin een romantisch uitje geregeld. Geen details, want “verrassing”. Zodra een man zegt: “Je hoeft niks te weten, schat”, verstop dan je tandenborstel en ga achter het gordijn wonen.

We reden richting zee, Hoek van Holland. Daar lag ze: de “boot”. Nou ja, een catamaran, of wat daar nog van over was. Links miste een fors stuk; niet zomaar een krasje, maar een gapend gat met loshangende flappen, alsof Godzilla een midnight-snack had gehaald. De bemanning keek beduusd, de boot zelf leek therapie nodig te hebben. Allesbehalve stormbestendig.

Geen paniek! Plan B: met de bus naar Calais. Bus. Zweet. Kinderen die regenboogkleurig spuugden in vier smaken. Ik verlangde ineens terug naar de gehavende Titanic-dubbelganger.

In Calais wachtte veerboot Misschien-gaat-dit-wel-goed II. De kapitein sprak met de zelfverzekerdheid van iemand die zojuist een Chinese handleiding half had begrepen.

“We proberen over te steken ondanks windkracht 9. Lukt het niet, dan keren we om. Veel plezier!”

Proberen? Alsof we gingen kijken of een scheetje een ballonvaart kan sturen.

Het schip begon te dansen; we voeren letterlijk tegen muren van water op. Mijn vriendin zag eruit alsof ze haar ziel had geruild voor een emmer. Ik overwoog serieus een kloosterleven, puur voor de rust.

Meeuwen vlogen voorbij. Bijna-manlief, held in wording, wees enthousiast: “Kijk, meeuwen!” Ik staarde naar één punt, een raampje vol zee, niets dan zee. Golven hoger dan het schip. Was dit het dan? Trouwen, kinderen baren? Nee hoor, hij sleurde me regelrecht de natte verdoemenis in met zijn verrassing.

De lauwe koffie besloot eveneens zeeziek te worden en maakte een solotour door het gangpad. Mijn kotszakje dacht: nope en gaf direct op. Alles gaf op. Behalve de golven; die werden alleen maar fanatieker. Overal zieke mensen, vermoedelijk zelfs de kapitein. De mannen zaten er ontspannen bij, biertje in de hand, alsof we op een terrasje in Zandvoort zaten. Een tikkeltje bezorgd, maar vooral om hun dames die zichtbaar minder stormbestendig bleken.

En toen… Engeland! Vasteland! Mijn lijf dacht: “Kijk, grond!” Vogels floten Bach, mijn ziel krabbelde uit de diepzee.

Het weekend zelf was geweldig. Behalve dat het andere stel uit elkaar ging (niet per se door het bootincident, al sluit ik niets uit).

Terug gingen we per Kanaaltunnel: geen wiebel, geen water, geen koffie met ambities. Stil, recht, veilig.

Noem het traumaverwerking, of volwassen worden met zoutwaterspikkels. Tegenwoordig krijg ik al stress van een opblaas-eenhoorn op een sloot in Bronkhorst.

Maar hé… ik ben nog steeds getrouwd met toen-bijna-manlief. Met twee kinderen van 21 en 18 aan dek varen we vol gas op ons gezinsvlot. We trotseren puberteitsorkanen, driftbuien-draaikolken en de windstilte van “weet-ik-veel”. De wasmand is een zinkend schip, de vrouwen aan boord een eindeloze schatkaart, en toch houden kapitein en stuurvrouw koers. Dat, mijn liefste matrozen, is pas stormbestendig!


zondag 11 mei 2025

Oneindigheid

Al een oneindigheid lang heb ik een oom. Ik heb er meerdere, maar deze is niet zomaar eentje. Nee, dit is de deluxe-editie: het broertje van mijn moeder, zelfverklaard tropenjager. Na zijn pensioen en scheiding vond hij het tijd voor zon, zee en palmbomen. Dus hop, naar de Filipijnen, waar hij nu gelukkig leeft met zijn Filipijnse vrouw.

We houden contact via WhatsApp. Hij stuurt steevast foto’s van zichzelf in de zon, omringd door tropische panorama’s, gevolgd door: “Laat dit ook aan je moeder zien.” Het antwoord is standaard: “Ja,” gevolgd door een foto van mijn moeder en mij met een glas wijn. Tropischer dan dit wordt het hier niet.

En toen kwam het: hij wilde terugkomen met zijn vrouw. Niet voorgoed, hoor. Gewoon even. Om iedereen weer eens te zien en zich verbaasd af te vragen wie al dat grijze haar had gekregen (spoiler: hijzelf ook). En wie mocht die reünie regelen? Ik. De uitverkorene. Of eigenlijk: de laatst overgeblevene die geen “nee” had gezegd.

Ik trommelde de hele stamboom op: zijn kinderen, kleinkinderen, mijn moeder, een nicht, nog een nicht, een neef en zijn beste vriend Snorremans met zijn vrouw. Geen bloedband, wel familiegevoel. Ik crash bij hen als ik in de buurt ben, zij crashen bij mij als ze een etappe van het Pieterpad strompelen. Snorremans voelt al oneindig lang als een oom met een snor die een eigen postcode verdient.

Tante, de zus van mijn moeder en oom, woont in Australië, maar zelfs zij werd ingebeld. Technologie, hè. Geen bereik natuurlijk, want Australië is 90% woestijn, 10% kangoeroe. Dus reed ze midden in de nacht een heuvel op voor verbinding. Dat is liefde. Voor familie, FaceTime en goede wifi.

De locatie? Hotel & Restaurant Infinity (ja, oneindigheid), in de oude watertoren van Zwolle. Gebouwd toen het woord ‘internet’ nog sciencefiction was. Vroeger pompte die toren water, nu pompt hij nostalgie. Bovenin, 30 meter hoog, met uitzicht op koeien, weilanden en een paar verdwaalde Staphorsters, kwamen we samen.

Oude koeien werden liefdevol uit de sloot gehaald. We lachten, haalden herinneringen op: verhalen over opa’s pijpenrekje met de spreuk “Het is geen man die niet roken kan”, oma’s obsessieve vogelvoerbeleid en het speelgoed dat we deelden bij hen thuis. Mijn nicht had zelfs via Marktplaats nostalgische plastic beestjes opgesnord. Van die dingen waarvan de staarten op bananenschuimpjes lijken. Zij noemde het geen verzameldrang. Wij ook niet. Hardop.

En ergens, fluisterzacht, rolde hier en daar een traantje over een wang. Maar daar praten we natuurlijk niet over. Behalve ik. Ik schrijf dit, dus ik mag dat.

Sommige familieleden had ik in decennia niet gezien, anderen had ik überhaupt nog nooit ontmoet. Maar dat maakte niets uit. We zaten daar gewoon. Samen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

Familie. Je kiest ze niet, maar als je geluk hebt, krijg je er een paar bij wie je altijd thuiskomt. Zelfs op 30 meter hoogte, met uitzicht op koeien. Dan voelt het alsof de tijd stilstaat, en tegelijk als een oneindigheid lang geleden.

En ergens, tussen het eten, de lachbuien en de gekke verhalen, zijn opa en oma er ook nog steeds bij. Al lang niet meer hier, maar voor altijd verbonden. Voor oneindig lang familie.


vrijdag 9 mei 2025

Stringscène

Ik háát herrie. Dat heb ik van mijn vader. Niet zomaar een beetje gezellig kabaal, nee, het soort herrie dat precies begint op het moment dat je net horizontaal geluk hebt gevonden. En als je dan ook nog op een camping ligt, waar de herrie losbarst zodra jij ligt, nou, dan is mijn innerlijke vredespijp onvindbaar.

Vroeger, met mijn ouders, zus en broer, kampeerden we altijd. Mijn vader koos campings uit op basis van decibelniveau. Krekels? Prima. Kinderen? Kan. Maar zodra er een gitaar uit een koffer kwam of iemand begon te klotsen met sangria, stond mijn vader al op zijn slippers paraat bij de bron van het lawaai. En ik? Ik dook weg van schaamte. Ik wilde niet geassocieerd worden met de ‘campingpolitie’.

Inmiddels ben ik volwassen. Maar die gênante confrontatiegenen? Die heb ik liefdevol doorgegeven aan manlief. Die krijgt spontane zweetaanvallen zodra ik zeg: “Ik ga even iets zeggen.”

Zoals die keer in Italië. Idyllisch, muisstil campinkje tussen allemaal vrolijke Italiaanse families. Overdag was het één grote espresso-reclame: zon, gelach, gegiebel, heerlijk. Maar om 23:00 uur? Zalige stilte.

Tot die ene nacht. BOEM. Keiharde techno beat. Onze stacaravan kreeg spontaan een trilfunctie. Ik schoot overeind alsof ik beschoten werd. Manlief bromde, half slapend: “Ach joh, het zal zo wel weer over zijn.”

Nou, mooi niet dus.

Ik naar buiten. Haar als een nest meeuwen, pyjama half aan, blote voeten. Gemoedstoestand: Terminator. Ik struikel richting de geluidsmuur achter de heg. En daar stond een groep jongeren te feesten alsof Tomorrowland zijn jaarlijkse reünie op deze camping hield.

Dus ik, in mijn beste camping-Engels (licht hysterisch): “There are sleeping children! This is really not okay!!”

En ineens, als een echte maffiabaas, uit een tent: de opa van de Italiaanse familie. Alleen in boxershort, borstkas als een pizzadoos, ogen als vuurpijlen. Hij keek me aan, hief zijn armen en brulde in loepzuiver, razendsnel Italiaans. Geen idee wat hij zei, maar het klonk als: “De maffia luistert mee!” Wat een held.

Binnen tien seconden: chaos. Oma probeerde opa aan zijn onderbroek terug de tent in te trekken en riep (denk ik): “Giuseppe, laat dat mens het zelf doen!” Kinderen krijsen, honden blaffen, een openluchtsoap barst los. Ik zwaai nog dramatisch met mijn arm: “It has to STOP now!”

En ja hoor. Muziek uit. Auto’s weg. Krekels terug aan het werk.

Ik bedank opa met een ferme handdruk. Hij knipoogt alsof hij net z’n maffianummer heeft doorgegeven. De rust keert terug.

Ik kruip in bed. Manlief mompelt slaperig: “Heb je het geregeld?”

“Ja,” zeg ik. “Dankzij opa van de overkant. Wat een aardige man.”

Manlief grinnikt. “Ik denk dat opa alleen maar kwam kijken omdat jij daar in je string en topje stond te brullen.”


dinsdag 6 mei 2025

Gereedschap

Zwanger zijn: eten als een bouwvakker, trots op mijn groeiende buik (lees: luchtballon met benen), en dat magische gevoel van ik ben vrouw, zie mij glimmen.

Ik zou thuis bevallen, zonder poespas. “Gewoon eruit poepen,” zei ik vastberaden. Manlief keek me aan alsof ik had voorgesteld het kind zelf op te vangen met een vergiet.

Fast forward naar een zaterdagavond in februari. Een rommelende buik, hormonale vreetkick (vanillekwark en zure haring, ja echt), uiteindelijk puffend onder de douche. Zo’n oerkracht dat ik het zeeprekje van de muur heb verbogen. Manlief belt de verloskundige. Weekenddienst. Ze klonk alsof ze zo uit de jaren twintig was geparachuteerd: “Ach, het is je eerste, dat duurt nog wel even.”

En toen: groen braaksel. Niet bepaald de kleur van hoop. De verloskundige kwam. Een sergeant-Kenau met vlekken op haar armen en de empathie van een baksteen. Ze zei: “Pers maar.” Ik zei: “Doe ik al!”

“Kind kan de bocht niet om,” hoor ik.

Ambulance komt. Broeders in de slaapkamer. “Snel!” roept Kenau. Ik op de brancard. “Niet persen!” zegt een broeder. Ik: “Wat denk jij, eikel? Alsof IK dat nog bepaal!”

Ambulance… start niet. Alleen een zielig klikje. Broeder vloekt. Ik wil m’n vader bellen: “Pap, hij vloekte!” Manlief rent naar de buren voor startkabels. Ik lig op de brancard, terug op de oprit. Helder vriesweer. Zondag. Haar als een ragebol. Buren genieten mee.

Tweede ambulance wordt opgeroepen, maar Kenau zegt: “Geen tijd!” en smijt me in haar Saab. Manlief en broeder achterin. We scheuren weg. Ze schaaft langs een lantaarnpaal die spontaan scheef gaat hangen.

160 km/u. Door rood. Ik zie de dood en de stoplichten. Manlief zwijgt, broeder roept: “Niet persen!” Ik hang aan de handgreep: “DOE IK TOCH!”

Bij het ziekenhuis staat iedereen klaar. Rolstoel. Lift. Rennen. Ik schreeuw. Horrorfilm. Gynaecoloog komt nat van de douche binnen. “Sorry meid.”

Persen. Schreeuwen. Zusters worden weggetrapt. “Wat is ze sterk,” hoor ik. “Altijd geturnd,” kreun ik. Alles wordt erbij gehaald: tang, zuignap, alles erin in plaats van eruit. De zuignap plopt los, bril gynaecoloog onder het bloed. Slachterij. Manlief, lijkbleek maar monter: “Come on!” Alsof ik de finale moest winnen.

Dan de zin des doods: “Nog één keer persen, anders wordt het een keizersnede.” IK. PERSTE. ALLES. Zure haring. Kwark. Mijn vorige leven. En toen…

Hij was er.

Acht pond pure liefde. 57 centimeter geluk. Hij huilde. Manlief ook. Ik kon niets meer. Dubbele knip, slachtofferhulp aangeboden, maar ik: extatisch. Mijn zoon was mijn medicijn.

Mijn conclusie? Dit nooit meer. We houden het bij één.

Fast forward 2,5 jaar. Nummer twee. Een zij. Chill in het ziekenhuis. Geen ambulance, geen zuignap, geen tang, geen ragebolhaar. Gewoon mijn verloskundige, manlief als zelfbenoemd verpleger. Alleen hij mocht op mijn buik duwen, recht op haar billetjes. Drie keer duwen, gekneusde ribben, maar liever dat dan de hele gynaecologische gereedschapskist. En toen: plop. Als een tube tandpasta.

Negen pond pure liefde. 53 centimeter geluk.

Zoonlief kwam als eerste. Niet uit haast, maar puur strategisch: het podium moest vrij zijn voor de diva. Dochterlief. Hij nu 21, zij 18.

Heeft ze een foute liefde? Dan zegt hij: “Zal ik z’n ego slopen met één blik? Of z’n neus laten bloeden?” Zij rolt met haar ogen. Manlief en ik juichen in stilte.

Hij zegt: “Ik ben de oudste.” Zij zegt: “Ik ben de upgrade. Eerste pannenkoek mislukt altijd.”

"En ik? Ik kijk toe. Dankbaar. Hersteld. Liefdevol. En nog steeds huiverig voor tangen, zuignappen en ander gereedschap dat rammelt in een lade van de gynaecoloog."  


Gelijkspel

Twee keer in één week werd me serieus gevraagd of ik ‘dat ene typetje van het paardrijden’ was, en geloof me, dat zette iets in gang…..Lieve...